NSFC Fanfare Klanken Nr. 4-2008
De ontwikkeling van meerstemmige muziek in de 11de eeuw maakte het noodzakelijk de toonhoogte van een gezang precies vast te leggen. Daarom werden er muzieksleutels ingevoerd. Er waren drie sleutels: een lage (de F-sleutel of Bas-sleutel), een middensleutel (de C- sleutel of Tenor-sleutel) en een hoge sleutel (de G-sleutel of Viool- sleutel). De G-sleutel geeft aan op welke lijn de G moet worden gespeeld, de F-sleutel op welke de F etc. Deze sleutels werden niet op een vaste lijn geschreven, maar konden op alle vijf lijnen voorkomen. Dan hoefden er minder hulplijntjes gebruikt te worden, dat kostte namelijk alleen maar ruimte op het papier. Vanaf de Barok werden de sleutels op een vaste lijn geplaatst. In de 11de eeuw voerde Guido van Arezzo de voorloper van een majeurtoonladder in. Deze bestond uit zes tonen (ut-re-mi-fa-sol-la). Deze namen kwamen uit een hymne waarin elk vers steeds een toon hoger startte dan het vorige, het zijn de eerste lettergrepen van de zes versen. Door deze reeks werd het mogelijk een verschil te maken in hele en halve toonafstanden. In deze reeks waren alle afstanden een hele toonafstand, behalve tussen mi en fa, dat was een halve toonafstand. Om in een stuk de afstand tussen twee tonen een halve toonafstand te maken, noemde men de onderste toon mi en de bovenste toon fa. Men ontdekte dat de noot B in de ene toonreeks steeds een mi genoemd werd, en in de andere toonreeks steeds een fa. Om aan te geven welke B moest worden gespeeld noemde men de B een vierkante B als hij mi was en een ronde B als hij fa was. En daar komen onze mollen en kruisen vandaan. Dit teken werd voor een vierkante B geschreven: (ons huidige kruis) En dit teken werd voor een ronde B geschreven: (onze huidige mol) Later gebruikte men deze tekens ook voor andere noten. 18
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy OTE5MDM=