Terzet-Digitaal Congres-8-dhr. W. van Hekken

TERZET 25 JAAR- DIGITAAL CONGRES 2018 3 Als we dan naar de laatste eeuw kijken is mede door de late periode van de industriële en vervolgens digitale revolutie, waarin eerst de machine en vervolgens de computer steeds meer werk van de mens overnam, de nadruk meer en meer komen te liggen op zelfontplooiing. Arbeid is dan niet meer alleen om te kunnen voorzien in de levensbehoeften of een plicht vanuit het geloof, maar wordt een behoefte vanuit de mens zelf, ongeacht rang of stand. Het ene (arbeid) is echter nog wel voorwaarde voor het andere (zelfvertrouwen/geluk en zelfontplooiing). Hieraan ten grondslag ligt ook het gedachtegoed van Karl Marx. Voor hem gold arbeid als voorwaarde voor de vooruitgang, waarmee de mens zich scheidt van de dieren en wat tegengesteld is aan hoe de Grieken denken over arbeid. Volgens Marx komt arbeid vóór het denken: “De eerste historische daad van deze individuen, waardoor zij zich van de dieren onderscheiden, is niet dat zij denken, maar dat zij beginnen hun bestaansmiddelen te produceren.” Door arbeid kan de mens “zichzelf realiseren”, aldus Marx. Bij Kierkegaard en andere existentialisten staat in onze zelfdefinitie als mens het werken centraal. Deze filosofische stroming stelde dat het bestaan geen “hoger doel” had dan dat de mens zou moeten “ontdekken”. Dit maakt het bestaan zinvol omdat volgens de existentialisten juist in het ontbreken van dat hogere doel de menselijke vrijheid schuilt: de mens kan immers zijn eigen waarheden en levensinvulling bepalen. De mens heeft geen “essentie” waaraan hij moet voldoen, slechts een “existentie” die hij moet vervullen. Dit leidde tot een grote verandering in de betekenis van identiteit. De mens werd namelijk niet langer begrepen in termen van tijdloze eigenschappen (wat hij is), maar in termen van tijd- en plaatsgebonden praxis (wat hij doet). De existentialist Jean-Paul Sartre vatte dit idee goed samen toen hij zei: “Zijn is doen”, een gedachte die grote gelijkenis vertoont met Heideggers stelling “De mens is zijn projecten”. Mogelijk is het ook aan deze existentialistische wending in de filosofie te danken is dat veel mensen tegenwoordig zo”n groot belang hechten aan “zelfontplooiing” en “groeimogelijkheden” binnen het werk en er tevens zoveel erkenning aan ontlenen. Wie ís wat hij doet, beschouwt stilstand in zijn carrière immers automatisch als stilstand in zijn persoonlijke ontwikkeling. Een gedachte die vóór de twintigste eeuw eigenlijk niet bestond. Maar als wij vandaag de dag allemaal alleen maar (willen) bezig zijn met ons zelf te ontplooien, wie doet dan het noodzakelijke werk? Het zijn niet meer de dieren/slaven of de machines (industriële revolutie) die wij voor ons zullen laten werken, maar de robots. Zij werken en (kunnen binnenkort ook al) voor ons denken.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTE5MDM=